In de voorbije decennia hebben we een ommezwaai gezien in de tropische bosbouwsector, waarbij de aandacht, die voorheen grotendeels naar de extractie van waardevol hout uit de dichte regenwouden ging, zich geleidelijk heeft uitgebreid, en nu ook gericht is op de rol die we als bosbouwer ook in de strijd tegen armoede kunnen spelen. Sociale, rurale en gemeenschapsbosbouw zijn voorbeelden van praktijken waarbij de lokale bevolking meer geniet van de voordelen die het bos bieden. Ook de term agroforestry, een toch nog vrij recente benaming voor een eeuwenoude praktijk, reflecteert eigenlijk die evolutie. Agroforestry is de collectieve benaming voor landgebruikssystemen en –technieken waarbij houtige, overblijvende planten (bomen, struiken, palmen, bamboe, ...) bewust op dezelfde landbeheerseenheden als landbouwgewassen en/of vee gebruikt worden, in één of andere vorm van ruimtelijke ordening of sequentie in de tijd. Deze systemen worden gekenmerkt door zowel ecologische als economische interacties tussen de verschillende componenten.
In internationale bosbouwmiddens werd met deze term het besef geconsolideerd dat in de tropen eigenlijk al eeuwenlang, maar ook vandaag de dag nog, landbouwgewassen, bomen en veeteelt heel intens met elkaar verweven zijn.
Bomen spelen er dus een doorslaggevende rol in het levensonderhoud van een groot deel van de bevolking. Ze voorzien de mens van constructie- en brandhout, voedsel, fruit en noten, veevoeder, vezels, mulch, medicijnen, cosmetica, olies en harsen. Ze staan in voor een verhoogde voedselzekerheid, beschermen de bodemvruchtbaarheid en de waterhuishouding, en verbeteren het microklimaat. Ze kunnen levende afsluitingen vormen rond landbouwgewassen en fruitbomen, grenslijnen en -punten aangeven, CO2 opslaan, de biodiversiteit verhogen, gedegradeerde gronden rehabiliteren en onkruid verdelgen.